Test je kennis
-
Waar zijn ze vandaag naartoe ...... .
- gebleven
- gegingen
- gaan
- geweest
-
16.20 u: Het is ...... .
- twintig voor vier
- twintig over vijf
- tien voor half vijf
- tien over half vijf
-
Ik moet ..... voor die straat.
- kijk uit
- uitkijken
- kijken uit
- uitkijk
-
Hij heeft maar vier ..... nodig.
- uur vaak
- uur slaap
- uren slapen
- uren vaak
-
Wij hebben een nieuwe hond ..... .
- gekoopt
- kopen
- vekocht
- gekocht
-
....... hond ........ je?
- Wat / kies
- Welk / verkies
- Welke / verkies
- Wat / verkies
-
Vanavond blijf ik ..... .
- tehuis
- huis
- aan huis
- thuis
-
..... we ..... hebben winnen we de hoofdprijs.
- Als / kans
- Als / geluk
- Toen / kans
- Toen / geluk
-
Kies de correcte zin:
- Gisteren ik ben niet werken gegaan.
- Gisteren ik ben niet werken gaan.
- Ik ben niet gisteren gaan werken.
- Gisteren ben ik niet gaan werken.
-
De tweede man van mijn moeder is ....... .
- mijn oom
- mijn schoonvader
- mijn stiefvader
- mijn nonkel
-
Hij heeft dan toch zijn kandidatuur ..... .
- gediend
- verdiend
- ingediend
- geïntroduceerd
-
De Noordpool ligt in ..... .
- het Noord
- de Noord
- het noorden
- de noorden
-
..... je die ..... aan de secretaresse geven?
- Wil / letters
- Wilt / brieven
- Wil / brieven
- Wilt / letters
-
We waren gisteren ..... op dat feest.
- met twintig
- twintig
- met twintigen
- twintigen
-
Ik heb ...... vriend.
- niet een
- geen
- niet enkele
- veel
-
Wij hebben thuis twee ...... .
- wagen
- wagens
- auto
- autos
-
Ik heb die brief gisteren ...... .
- gezonden
- gestuurd
- verstuurd
- sturen
-
Hij heeft me gekwetst. Ik heb onze relatie definitief ....... .
- gebroken
- gebreken
- verbroken
- broken
-
Er zijn twee ..... dossiers.
- soorten van
- soorten
- groepen
- groepen van
Terug naar boven